ІНЖЕНЕРИ У СКЛАДІ ДЕПУТАЦІЇ ВІД УКРАЇНСЬКИХ ГУБЕРНІЙ У ДЕРЖАВНІЙ ДУМІ РОСІЙСЬКОЇ ІМПЕРІЇ (1906-1917 рр.)

В останні два-три десятиліття історики проявляють постійний інтерес до народу як носія влади і до форм участі його в державотворенні. Досвід прожи-тих років трактується як надбання нації, відтак вивчення комплексу проблем, пов’язаних з участю депутатів від українських губерній Російської імперії в ін-ституції парламентського типу – Державній думі – є актуальною проблемою. Об’єктом цього дослідження є суспільно-політичні процеси в українських губе-рніях Російської імперії, власне у Наддніпрянській Україні, на початку ХХ ст., предметом – депутати Державної думи перших чотирьох скликань, обрані від українських губерній і міст, конкретно – інженери за фахом. Мета дослідження – розгляд соціопрофесійної групи технічної інтеліген-ції в загальному складі думської депутації. Цьому складу притаманна в цілому дуже строката структура у своїх соціальних, політичних, освітніх, професійних, конфесійних та інших характеристиках. Тому, окрім іншого, необхідно визна-чити місце інженерів у цьому середовищі й подати конкретну інформацію про них. При цьому власне думська діяльність їх наразі не розглядається, як і пода-льша їх доля після 1917 року. Завдання щодо конкретної інформації випливає зі стану історіографічної розробки проблеми. Думська проблематика є дуже популярною у Російській Федерації; сплеск інтересу до неї посилився у зв'язку з широким відзначенням столітнього ювілею Думи у РФ у 2006 році [13]. В Україні досі не існує якогось центру вивчення зазначених проблем, проте на рівні дисертаційних досліджень та статей їх розробка все ж здійснюється, причому географія таких досліджень досить широка, від Харкова до Кам’янця-Подільського [9; 5]. Висвітлення ж теми у заявленому формулюванні досі нам невідоме

Колгоспні ліси у відомчому конфлікті Ніжинського головного лісництва та земельних органів окупаційної влади

During sediment transport downstream, river systems mix sediments from different parts of their catchments. During deposition, sediments are often unmixed again in different depositional environments (facies). During fluvial transport, between erosion and deposition of sediment, the sediment is sorted too. A commonly observed phenomenon is downstream fining (Frings, 2007), which is the tendency for bed sediments of many rivers to become finer downstream. All processes mentioned above make that fluvial sediment, and thus the fluvial record, is spatially variable

Archeologische verwachtingskaart uiterwaarden rivierengebied

Dit rapport betreft het project archeologische verwachtingskaart uiterwaarden rivierengebied (‘UIKAV 2014’), uitgevoerd door Deltares, Rijksuniversiteit Groningen en Universiteit Utrecht, in opdracht van Rijkswaterstaat en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het rapport en de bijbehorende producten (een archeologische verwachtingskaart, met onderliggende databases, basiskaarten en documentatie op detailniveau in catalogusvorm, en verdere digitale bijlagen) bieden een overzicht van in de uiterwaarden van het Nederlandse riviergebied te verwachten archeologie. Het doel van het project was het maken van een gedetailleerde, tijd-specifieke, archeologische verwachtingskaart voor de uiterwaarden. Er zijn een aantal eisen gesteld aan dit product. Een belangrijke eis was dat de nieuwe archeologische kennis en gegevens zoals opgedaan en verzameld binnen het programma Ruimte voor de Rivier met dit product zouden worden geborgd. Daarnaast was een eis dat de kaart een transparant en reproduceerbaar product zou worden. Om die reden is een onderhoudbaar systeem opgezet (gebruik makend van de functionaliteit van Geografische Informatie Systemen, GIS), waarmee de verwachtingskaart volgens vastgelegde beslisregels gegenereerd is, volgens welke zij ook in toekomstige cycli van archeologische toetsing vernieuwd kan worden. Dit systeem betrekt landschapsgenetische en archeologische brongegevens en combineert deze automatisch tot een verwachtingskaart. Dankzij deze methodiek is lokale aanpassing naar aanleiding van nieuwe gegevens of veranderd inzicht relatief eenvoudig. Een bijkomend voordeel van het systeem is dat er verwachtingen worden uitgesproken voor zowel terrestrische (landgebonden) archeologie op en langs de oevers van de rivieren, als voor aquatische (watergebonden) archeologie langs de waterkant en begraven in de rivier. Bovendien kunnen verwachtingskaarten voor specifieke archeologische periodes gemaakt worden. In het project zijn de verwachtingskaarten voor negen opeenvolgende tijdsnedes uitgewerkt. Samen geven deze de trefkans op archeologie uit de tijd van de jager-verzamelaars (sinds het begin van het Holoceen, 9500 v. Chr.) tot en met de nieuwe tijd (WO II, 20ste eeuw). De kaarten bestrijken de uiterwaarden van de (i) Bovenrijn, Waal en Merwede van Lobith tot Gorinchem, (ii) Nederrijn en Lek van de Pannerdense Kop tot Schoonhoven, (iii) Gelderse IJssel van de IJsselkop (Westervoort) tot de IJsseldelta (Kampen) en (iv) Maas en Afgedamde Maas van Mook tot Woudrichem (en ook de Bergsche Maas). Het gebied omvat ook de door dijkverleggingen en aanleg van bypasses ontstane vergrotingen van de uiterwaarden door projecten zoals die zijn uitgevoerd binnen het programma Ruimte voor de Rivier. Alle gegevens – input en tussenproducten, berekeningsmethode en eindproducten - zijn in aanvulling op het rapport digitaal beschikbaar gesteld. Daartoe hoort ook een catalogus die per deeluiterwaard naar de gebruikte bronnen refereert en relevante informatie over geomorfologie, archeologie en landschapsouderdom samenvat. In het rapport is de totstandkoming van de kaarten uitgebreid gedocumenteerd, en worden de uiteindelijke verwachtingsbeelden beknopt besproken en vergeleken met bestaande producten. Zowel de basiskaarten (input) als de verwachtingskaarten (output) zijn primair ontsloten als GIS bestanden. Deze zijn bruikbaar voor fysisch-geografische en archeologische specialisten en geschikt voor ontsluiting via web-portalen zoals opdrachtgevers RWS (interne web-portalen) en RCE (extern portaal: http://www.archeologieinnederland.nl) deze hebben ingericht en beheren. Als snelle, laagdrempelige ingang tot het product fungeren PDF atlassen met de kaartseries in een standaardopmaak (steeds 34 bladen, schaal 1:25,000). Alle digitale producten worden zowel in de oorspronkelijke vorm (ESRI GIS shapefiles, MS-Access databases) opgeleverd, als in een vorm (PDF Atlassen) die geschikt is voor printen en analoge raadpleging van de producten (Bijlagen G tot N). De volledige dataset (volledige Digitale Bijlage) is duurzaam gedeponeerd bij DANS Data Archiving and Networked Services als dataset 57727. Web-viewer: http://www.archeologieinnederland.nl/bronnen-en-kaarten/verwachtingskaart-uiterwaarden-rivierengebied Aankonding verschijnen: http://www.mailinglijst.nl/mailings/show.aspx?mai=130118&mem=3135&a=1171800

Чинники впливу на розвиток інвестиційної і страхової діяльності страховика

Метою статті є визначення рівня важливості чинників впливу на інвестиційну діяльність страхових компаній і дослідження внутрішньої структури можливого впливу інвестиційної діяльності страховиків на розвиток страхового ринку в Україні

Форми затримки статевого дозрівання дівчаток, що проживають за умов дефіциту йоду

Вступ. У районах йодного дефіциту виявлена низька частка школярів, що мають гармонійний розвиток особистості, у третини дітей реєструються відхилення у статевому розвитку, а у половини дівчаток спостерігаються порушення показників репродуктивного здоров’я. Мета. Вивчити показники статевого розвитку у дітей із зони йодного дефіциту

Visualization of agreement and discussion processes during computer-supported collaborative learning

This study examined the effects of the shared space (SS) on students’ behaviors in a computer-supported collaborative learning (CSCL) environment. The SS visualizes discussion and agreement during online discussions. It was hypothesized the SS would increase the media richness of the CSCL-environment, would stimulate critical and exploratory group-norms, would lead to more positive perceptions of online collaboration, and would have an impact on students’ collaborative activities. In total, 59 students working in 20 groups had access to the SS visualization, while 58 students working in 20 groups did not. The results show that students with access to the SS visualization: (a) perceived higher media richness; (b) had a more exploratory group-norm perception; (c) perceived more positive group behavior; (d) perceived their group’s task strategies to be more effective; (e) engaged in different collaborative activities and (f) performed better on one part of the group task. These results demonstrate the potential benefits of visualizing agreement and discussion during CSCL

Visualization of participation: Does it contribute to successful computer-supported collaborative learning?

This study investigated the effects of visualization of participation during computer-supported collaborative learning (CSCL). It is hypothesized that visualization of participation could contribute to successful CSCL. A CSCL-environment was augmented with the Participation Tool (PT). The PT visualizes how much each group member contributes to his or her group’s online communication. Using a posttest-only design with a treatment (N = 52) and a control group (N = 17), it was examined whether students with access to the PT participated more and more equally during collaboration, reported higher awareness of group processes and activities, collaborated differently, and performed better than students without access to the PT. The results show that students used the PT quite intensively. Furthermore, compared to control group students, treatment group students participated more and engaged more in coordination and regulation of social activities during collaboration by sending more statements that addressed the planning of social activities. However, equality of participation, awareness of group processes and quality of the group products was not higher in the treatment condition. Still, the results of this study demonstrate that visualization of participation can contribute to successful CSCL

Inter-and intraspecific variation in fern mating systems after long-distance colonization: the importance of selfing

<p>Abstract</p> <p>Background</p> <p>Previous studies on the reproductive biology of ferns showed that mating strategies vary among species, and that polyploid species often show higher capacity for self-fertilization than diploid species. However, the amount of intraspecific variation in mating strategy and selfing capacity has only been assessed for a few species. Yet, such variation may have important consequences during colonization, as the establishment of any selfing genotypes may be favoured after long-distance dispersal (an idea known as Baker's law).</p> <p>Results</p> <p>We examined intra-and interspecific variation in potential for self-fertilization among four rare fern species, of which two were diploids and two were tetraploids: <it>Asplenium scolopendrium </it>(2n), <it>Asplenium trichomanes </it>subsp. <it>quadrivalens </it>(4n), <it>Polystichum setiferum </it>(2n) and <it>Polystichum aculeatum </it>(4n). Sporophyte production was tested at different levels of inbreeding, by culturing gametophytes in isolation, as well as in paired cultures with a genetically different gametophyte. We tested gametophytes derived from various genetically different sporophytes from populations in a recently planted forest colonized through long-distance dispersal (Kuinderbos, the Netherlands), as well as from older, less disjunct populations.</p> <p>Sporophyte production in isolation was high for Kuinderbos genotypes of all four species. Selfing capacity did not differ significantly between diploids and polyploids, nor between species in general. Rather selfing capacity differed between genotypes within species. Intraspecific variation in mating system was found in all four species. In two species one genotype from the Kuinderbos showed enhanced sporophyte production in paired cultures. For the other species, including a renowned out crosser, selfing capacity was consistently high.</p> <p>Conclusions</p> <p>Our results for four different species suggest that intraspecific variation in mating system may be common, at least among temperate calcicole ferns, and that genotypes with high selfing capacity may be present among polyploid as well as diploid ferns. The surprisingly high selfing capacity of all genotypes obtained from the Kuinderbos populations might be due to the isolated position of these populations. These populations may have established through single-spore colonization, which is only possible for genotypes capable of self-fertilization. Our results therewith support the idea that selection for selfing genotypes may occur during long-distance colonization, even in normally outcrossing, diploid ferns.</p